De rughernia wordt ook wel genoemd: hernia nuclei pulposi
De tussenwervelschijf (discus intervertebralis) is een kraakbenige schijf die tussen de wervels ligt. Deze fungeert als schokabsorbeerder en als stootkussen bij het bewegen van de wervelkolom. De tussenwervelschijf bestaat uit twee delen: een buitenste peesachtige ring (annulus fibrosus) en een gelatine-achtige kern (nucleus pulposus).
Een rughernia (Hernia Nuclei Pulposi) ontstaat als er materiaal van de tussenwervelschijf tegen het ruggenmerg aan duwt en daardoor pijn, slapte van de spieren of zelfs verlamming veroorzaakt.
Er bestaan 2 soorten hernia’s.
Type I ontstaat door scheuring van de buitenste ring van de tussenwervelschijf, waardoor kernmateriaal in het ruggenmergkanaal wordt gestuwd.
Type II ontstaat doordat de kernmateriaal tegen een verzwakt deel van de buitenste ring duwt, waardoor deze uitpuilende ring op het ruggenmerg of uittredende zenuwen drukt.
De oorzaak voor het verminderen van sterkte van de buitenring is niet bekend. Het is normaal dat met veroudering er een verminderde sterkte optreedt, maar bij sommige dieren is dit proces versneld. Type I komt voornamelijk bij Teckel, Beagle, Pekinees, Lhasa Apso, Shih Tzu, dwergpoedel en Cocker Spaniël, maar kan ook bij andere rassen voorkomen. Dit type kan al op een leeftijd van 1 – 2 jaar optreden. Type II kan bij elk ras voorkomen en treedt meestal op bij dieren ouder dan 5 jaar.
Hernia’s komen voornamelijk in de halswervels en in de onderrug voor. Verschijnselen kunnen varieren van stijfjes lopen, de kop niet omhoog willen tillen en niet meer kunnen springen tot zwakte van de poten of volledige verlamming. De ernst varieert met de snelheid waarmee het ruggenmerg geraakt wordt, de mate van druk op het ruggenmerg en hoe lang dit al aan de gang is. De verschijnselen van een Type I hernia treden vaak plotseling op en zijn afhankelijk van de lokatie van de hernia. Type II zorgt voor langzaam verergerende verschijnselen.
De definitieve diagnose wordt gesteld met röntgenfoto’s en een myelogram, waarbij een contrastmiddel in de ruimte rondom het ruggenmerg wordt ingespoten. Op de röntgenfoto die aansluitend aan het inspuiten van de contractvloeistof wordt gemaakt kan het verloop van het ruggenmerg zichtbaar worden gemaakt (dit is niet zichtbaar op ‘gewone’ röntgenfoto’s). Ook kan de diagnose gesteld worden met behulp van een CT-scan.
De therapie hangt af van de ernst en het type van de aandoening. In milde gevallen kan het afdoende zijn een behandeling in te stellen met RUST en ontstekingsremmers. In ernstige gevallen kan operatie nodig zijn. Hierbij wordt het discusmateriaal dat in het ruggenmergkanaal terecht gekomen is verwijderd, waarbij de druk op het ruggenmerg wordt opgeheven.
De prognose hangt af van het type en de ernst van het probleem.