De hond en parasieten
Honden kunnen last hebben van wormen. Ze kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid van de hond en besmettelijk zijn voor de mens. Daarom is het belangrijk om voor een goede wormbestrijding te zorgen. Wormen kunnen onderverdeeld worden in 4 verschillende groepen: spoelwormen, lintwormen, zweepwormen en haakwormen.
Pups dienen op 2, 4, 6 en 8 weken leeftijd ontwormd te worden. Hierna elke maand tot ze een half jaar oud zijn. Daarna is het advies om minimaal 4x per jaar te ontwormen. Indien er na ontwormen wormen gezien worden (bijvoorbeeld in de ontlasting), of als de ontworming plaatsvindt omdat er wormen gezien zijn, dan moet de ontworming 2,5-3 weken na de eerste wormkuur herhaald worden.
Er kunnen allerlei wormen bij de hond voorkomen. De meest belangrijke zijn de spoelworm (Toxocara canis) en de hondenlintworm (Dipilydium caninum). een goede ontworming moet in ieder geval op deze twee soorten gericht zijn.
Spoelworm (Toxocara canis)
Spoelwormen worden met het blote oog zelden in de ontlasting gevonden, dit omdat zij het liefst in het lichaam van de gastheer blijven. In het braaksel zijn ze soms wel zichtbaar. De lintworm daarentegen wil graag stukjes met eieren naar buiten brengen en deze kunnen actief uit de anus kruipen. Deze kunnen zichtbaar zijn in de ontlasting of bijvoorbeeld in de hondenmand aangetroffen worden en lijken op ‘rijstkorrels’.
Bij volwassen honden die al weerstand hebben opgebouwd, blijven de larven vaak in een ruststadium steken. Zodra een teefje drachtig is, reizen de larven naar de baarmoeder en de melkklieren. Zo worden in de baarmoeder via de placenta en na de geboorte met de moedermelk de pups besmet. Door deze twee manieren van overbrengen is vrijwel 100 % van alle pups besmet met spoelwormen.
Omdat de wormlarve in een vroeg stadium een trektocht maakt door het lichaam, is het van belang in het jonge leventje van het dier te ontwormen volgens het bovenstaande schema. Er valt niet te voorkomen dat een pup wordt besmet, maar wat met name bereikt wordt is beperking van de uitscheiding van wormen en wormeieren. Tevens wordt bij regelmatig ontwormen de schade die de wormen tijdens de trektocht door het lichaam veroorzaken beperkt. Bij pups kun je soms een spoelworminfectie herkennen aan het ‘wormenbuikje’: de pup heeft een bolle buik, maar is verder mager. Het pupje kan last hebben van diarree en braken. Bij volwassen honden is een spoelworminfectie meestal niet duidelijk merkbaar, soms is er dunnere ontlasting. Het hele milieu is besmet met spoelwormen (denk aan de grond in de tuin, langs de openbare weg of in de plantenbak). Dit samen met het gegeven dat de huid van spoelwormen bij kan dragen aan de klachten van CARA-patiënten, zorgt ervoor dat het nodig is om de dieren het hele leven te blijven ontwormen.
De hondenlintworm (Dipilydium caninum)
De hondenlintworm leeft in de dunne darm van de hond. Zijn kop zit vast in de darmwand en wanneer er segmentjes met eieren rijp zijn, laten deze los en kruipen ze richting anus. De hond kan hierdoor last krijgen van jeuk en met zijn achterkant over de grond schuren. De eieren van de lintworm worden opgenomen door vlooienlarven. Wanneer de hond de vlo die hier uit komt inslikt, bijvoorbeeld bij happen naar jeuk, of likken op de plek van jeuk, krijgt hij weer lintworm binnen. Bij het bestrijden van lintworm is dus ook een goede vlooienbestrijding van belang.
NB: Niet elk vlooienmiddel en elk type ontworming kan samen gegeven worden. Ook zijn sommige rassen gevoeliger voor bepaalde middelen. Informeer daarom van tevoren wat u het beste aan uw dier kunt geven.
De vossenlintworm (Echinococcus multilocularis)
Naast de hondenlintworm komt bij de hond ook de vossenlintworm (Echinococcus multilocularis) voor. Honden kunnen via contact met ontlasting van de vos of door het vangen van besmet klein wild worden geïnfecteerd. Ze hebben daar zelf geen last van, maar scheiden wel eitjes uit.
Vossenlintwormen zijn gevaarlijk voor de mens. Wanneer een mens de eitjes van deze worm binnen krijgt kunnen ze uitgroeien tot blaaswormen. Deze blaaswormen kunnen door het lichaam reizen en ziekten veroorzaken.
Franse hartworm, of Longworm (Angiostrongylus vasorum)
De Franse hartworm komt gelukkig weinig voor in Nederland, vóór 2007 was hij zelfs niet in Nederland bekend. De larven leven in slakken en kikkers. Wanneer een hond een besmette slak of kikker op eet kan hij besmet worden. De larven gaan via de darmwand naar de bloedbaan en kunnen uiteindelijk belanden in de rechter harthelft en de longslagader. De eieren die door de volwassen wormen gelegd worden kunnen in de longen vastlopen. De larven die hier uitkomen worden opgehoest en weer ingeslikt, waardoor de hond ze via de ontlasting weer kan uitscheiden.
Symptomen zoals hoesten en benauwdheid kunnen pas maanden na een infectie zichtbaar worden.
Hartworm (Dirofilaria immitis)
Deze hartworm komt in Nederland niet voor, maar wel in Frankrijk, Italië en ander landen rond de Middellandse Zee. De larve van deze worm wordt overgebracht door muggen. In het lichaam van de hond kunnen de volwassen wormen in het hart en de longslagaders gaan zitten. Hierdoor kunnen benauwdheid, hoesten, koorts en hartritmestoornissen optreden. Omdat de wormen erg groot kunnen worden, meer dan twintig centimeter, is het kwijtraken van deze wormen nog niet zo eenvoudig. Wanneer alle wormen ineens gedood worden, kunnen de dode wormen verstoppingen van de bloedvaten veroorzaken. Daarom moet de behandeling in meerdere stappen gebeuren. Maar veel verstandiger is het om te voorkomen dat de hond besmet raakt. Wanneer u uw hond mee neemt naar een land waar deze hartworm voorkomt, zorg dan voor voldoende bescherming. U kunt in de kliniek overleggen welk middel voor uw hond het meest geschikt is.