Hieronder wordt verstaan een groep van erfelijke aandoeningen waarbij het netvlies in functie achteruit gaat.
De belangrijkste vormen van PRA worden gekenmerkt door voortschrijdende en onomkeerbare afwijkingen aan met name de zogenoemde staafjes in het netvlies,waarbij ook andere netvliescomponenten achteruit gaan.
Afhankelijk van de vorm wordt PRA gezien als overerfbare aandoening bij de Abessijn en de Siamees.
Ook wordt er een vorm van PRA (te weten: centrale PRA of PED (pigment epitheel dystrofie)) gezien bij de Briard, Golden en Labrador Retrievers, Collies, Cocker Spaniels, Shetland Sheepdogs, Springer Spaniels en de Welsh Corgi.
Ook is er een zeldzame vorm (namelijk: erfelijke dagblindheid) bij de Alaskan Malamute aangetroffen.
Van de gegeneraliseerde PRA (erfelijke nachtblindheid) zijn 5 vormen te onderscheiden; het onderscheid zit hem hier met name in de leeftijd waarop de klachten voor het eerst optreden.
Bijvoorbeeld, als de staafjes en kegeltjes verkeerd zijn aangelegd dan degenereren ze al vroeg. Nachtblind treedt dan binnen de eerste 6 levensmaanden op en met 1-2 jaar is de patiënt volledig blind. (bv bij de Ierse- en Gordon Setter, Collie, Teckel ruwhaar en de Abesijn en Pers).
Bij de laat beginnende degeneratievormen zijn de staafjes normaal aangelegd en begint de degeneratie laat. (3-5 jaar nachtblind en blind op 6-9 jaar). Dit zien we bijvoorbeeld bij de Poedel, Drentse Patrijs, Engelse Cockerspaniel enzovoort.
Ook zijn er nog allerlei tussenvormen; nachtblind op 1-2 jaar en blind op 3-5 jaar, bv bij de Dwergschnauzer , Tibetaanse Terriër, Labrador Retriever, Abessijnse kat).
Tenslotte zijn er ook rassen waarbij de vroege en late vorm beide voorkomen (Teckel, Ierse Setter)
Deze vormen erven allen enkelvoudig recessief over, op een enkele uitzondering na. Verder zijn
de symptomen van deze vormen van centrale PRA gelijk. In het begin zie je een verlies van gezichtsvermogen tijdens de schemering. Uiteindelijk wordt het dier geheel blind.
Er bestaat helaas geen therapie voor de dieren die aan PRA leiden.
Voor de preventie is het van belang dat er niet gefokt wordt met dieren die lijder zijn en liever ook niet met dieren die het vererfd hebben.