Urineonderzoek
In ons eigen laboratorium voeren we ook urineonderzoek uit. Dit wordt bijvoorbeeld ingezet bij een vermoeden van blaasontsteking, blaasgruis of nierproblemen.
Dit urineonderzoek bestaat uit drie vaste onderdelen: bepalen van het soortelijk gewicht, onderzoek van verschillende parameters middels de urinestrip en het microscopisch bekijken van het sediment van de urine.
Soortelijk gewicht
Het soortelijk gewicht betreft de concentratie van de urine. Hiermee kunnen we zien of een dier daadwerkelijk te veel urine produceert voor zijn/haar lichaam. Bij bijvoorbeeld nierproblemen kunnen de nieren minder goed concentreren en is de urine vaak wateriger. Voor prognose en monitoring is het soortelijk gewicht dan ook erg waardevol.
Het soortelijk gewicht wordt gemeten m.b.v. een refractometer, die handmatig wordt afgelezen. Deze refractometer zet de mate van breking van het licht dat de urine doorkruist om in het soortelijk gewicht. Hiervoor zijn slechts enkele druppels urine nodig.

Urinestrip
De urinestrip wordt in de urine gedoopt en geeft middels verkleuringen aan of er sprake is van een negatieve of positieve uitslag. We gebruiken de urinestrip voornamelijk voor het bepalen van de zuurgraad, of er sprake is van glucose in de urine en of er aanwijzingen zijn voor overmatig eiwitverlies via de urine.

Microscopie
Hierbij bekijken we het sediment van de urine onder de microscoop. Om het sediment te verkrijgen wordt de urine in een buisje gecentrifugeerd. Hierdoor zakken alle niet-vloeibare deeltjes naar de bodem van het buisje. Dit deel bekijken we vervolgens onder de microscoop.
Nu kunnen we bekijken of er rode of witte bloedcellen in de urine aanwezig zijn. Rode bloedcellen zijn vooral bij katten duidelijk aanwezig bij blaasontsteking. Witte bloedcellen zijn een aanwijzing dat er sprake is van een bacteriële blaasontsteking waarvoor antibiotica ingezet moeten worden. Dit is vaker bij honden het geval.
Ook blaasgruis zal te zien zijn middels microscopie. Er zijn dan kristallen zichtbaar met een typische vorm. Blaasgruis kan een gevolg zijn van blaasontsteking, maar kan ook op zichzelf staan. Opnieuw inleveren van urine tegen het einde van de behandeling is daarom erg belangrijk ter controle of er nog steeds blaasgruis aanwezig is.

Er zijn mogelijkheden tot uitbreiden van het urineonderzoek wanneer nodig. In huis kunnen we nog de UPC-ratio bepalen en we kunnen ook urine opsturen naar een extern lab voor verder onderzoek, bijv. voor het kweken van bacteriën.
UPC-ratio
Deze bepaling kan worden uitgevoerd middels onze analyseapparatuur. De UPC (urine proteïne/creatinine)-ratio meet of er sprake is van overmatig eiwitverlies in de urine en wordt niet beïnvloed door de concentratie van de urine, zoals bij de urinestrip wel het geval is. Wanneer een dier met nierfalen overmatig eiwit blijkt te verliezen met de urine, kan hier extra medicatie voor worden ingezet. Ook weten we dan dat de prognose helaas slechter wordt.
Bacterieel Onderzoek (BO)/Antibiogram (ABG)
Urine kan ook worden opgestuurd naar een extern lab. Daar kan een kweek worden gedaan (BO) en bepaald worden voor welk antibioticum de aanwezige bacterie gevoelig is (ABG). Dit is een waardevol onderzoek bij dieren met regelmatig terugkerende blaasontsteking of met een blaasontsteking die ondanks het toepassen van meerdere soorten antibiotica niet geneest.
Afname van de urine voor dit onderzoek moet steriel gebeuren om vervuiling in het urinemonster te voorkomen. Daarom gebeurt dit middels het steriel aanprikken van de blaas onder echobegeleiding. Meestal wordt dit dan ook gecombineerd met een volledige echo van nieren en urinewegen.