Mijn kat heeft een nierprobleem, wat te doen?
Wanneer uw kat gediagnostiseerd wordt met een nierprobleem, betreft dit vaak chronisch nierfalen. Bij katten komt dit helaas vaak voor: 1-3% van de katten krijgt hiermee te maken. Dit percentage stijgt tot wel 80% bij de oudere kat.
Toch zal het schrikken zijn om deze diagnose te horen. Maar wat is er eigenlijk precies aan de hand en wat kunnen we hieraan doen?
Pathofysiologie
Bij chronisch nierfalen verliezen de nieren met verloop van tijd hun functie. De oorzaak is helaas vaak lastig te achterhalen maar er kan bijv. sprake zijn van een aangeboren afwijking, infectie of uitdroging. Door middel van een echo van de urinewegen kan meer informatie worden verkregen over een mogelijke oorzaak.

Een belangrijke taak van de nieren is het filteren van afvalstoffen uit het bloed en deze afvalstoffen afvoeren met de urine. Wanneer er sprake is van nierfalen worden de afvalstoffen niet meer goed uit het bloed gefilterd en zullen deze zich opstapelen. Hierdoor zal de kat zich ziek voelen en dit laten zien door bijvoorbeeld sloomheid, slechte vachtverzorging, verminderde eetlust en gewichtsverlies.

Gewichtsverlies kan ook een andere oorzaak hebben bij nierfalen. De nieren zijn namelijk verantwoordelijk voor het tegenhouden van eiwitten in het bloed, zodat deze niet in de urine terecht komen. Bij een verslechterde nierfunctie kan de kat eiwitten gaan verliezen met de urine, waardoor hij minder voedingsstoffen binnen krijgt en afvalt.

Doordat de nieren hun vermogen om de urine te concentreren ook kunnen verliezen, is vaak sprake van meer waterverlies via de urine. De kat compenseert dit weer door meer te gaan drinken.
Ook zijn de nieren betrokken bij de productie van bepaalde hormonen. Hierdoor hebben zij een belangrijke rol in de regulatie van de bloeddruk en produceren zij het hormoon erytropoëtine (epo), dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van rode bloedcellen. Een verhoogde bloeddruk en bloedarmoede (tekort aan rode bloedcellen in het bloed) komen bij de kat met nierfalen dan ook geregeld voor. Een verhoogde bloeddruk kan ook zorgen voor verhoogde uitscheiding van eiwitten in de urine, waardoor de kat energie verliest.
Therapie
Nierfalen is een chronische aandoening en de schade aan de nieren is helaas niet terug te draaien. Meestal treedt met de jaren verdere verslechtering op. Het doel van de behandeling is dan ook om de aandoening te stabiliseren, niet om deze te doen genezen.
Een essentieel onderdeel van de behandeling is dieetvoeding. Er is veel wetenschappelijk bewijs dat speciale niervoeding de levenskwaliteit van nierpatiënten verhoogt en voor een langere levensverwachting zorgt.
Zo bevat niervoeding een lager eiwitgehalte (met eiwitten van hogere kwaliteit) dan gebruikelijke voeding om de nieren minder te belasten. Ook bevat het een hoger energiegehalte om ervoor te zorgen dat nierpatiënten voldoende energie binnenkrijgen.
De hoeveelheid fosfor is vaak verlaagd, omdat aangetaste nieren moeite hebben deze stof uit te scheiden en een verhoogd gehalte hiervan in het lichaam problemen kan veroorzaken.
Wanneer er eiwitten in de urine zijn aangetroffen of wanneer er een te hoge bloeddruk gemeten is, zijn er bloeddrukverlagende medicijnen beschikbaar. Hierdoor zal de kat minder energie verliezen en zich prettiger voelen.
Wanneer de nierwaarden erg hoog zijn, de kat uitgedroogd is en/of er klinisch slecht aan toe, is sterk aan te raden de kat enkele dagen op te laten nemen voor infuustherapie. Op deze manier kunnen we de vochtbalans herstellen en de uitscheiding van gifstoffen bevorderen.
Monitoring
Qua monitoring is er gelukkig veel mogelijk.

Het is belangrijk om het gewicht van de kat goed bij te houden. Door slecht eten en evt. eiwitverlies via de urine, kunnen nierpatiënten veel gewicht verliezen. Gewichtstoename is dan ook belangrijk in de monitoring en iets dat ook makkelijk thuis gemeten kan worden.
Ook erg belangrijk om het succes van de therapie te controleren is regelmatige controle van de bloedwaarden. Bij een nierpatiënt waarbij de klachten onder controle zijn is aan te raden om dit twee keer per jaar te laten doen. Zo kan worden vastgesteld of er sprake is van verslechtering en of de therapie nog moet worden aangepast.
Bij nierfalen zijn de volgende bloedwaardes relevant:
- Nierwaarden
- SDMA: deze stof wordt door de nieren uitgescheiden en is al bij vroeg nierfalen verhoogd
- Ureum: dit is een afbraakproduct van eiwitten. Het ureumgehalte in het bloed kan verhoogd zijn bij verminderde filterfunctie van de nieren.
- Creatinine: dit is een afbraakproduct van de spieren dat door de nieren wordt uitgescheiden. Bij onvoldoende nierfunctie zal deze waarde stijgen.
- Fosfor: dit is een mineraal dat veel belangrijke functies heeft in het lichaam. De waarde hiervan kan verhoogd zijn in het bloed bij verminderde uitscheiding door de nieren.
Dit kan eventueel worden aangevuld met:
- Rode bloedcellen
-
- Hematocriet: deze waarde geeft het percentage rode bloedcellen in het bloed aan. Door een verminderde aanmaak van het hormoon epo bij een slechte nierfunctie, kan deze waarde verlaagd zijn.
- Reticulocyten: dit zijn jonge rode bloedcellen. Voldoende aanwezigheid hiervan vertelt ons dat er nog aanmaak is van rode bloedcellen.
- Elektrolyten
-
- Natrium: de nieren spelen een belangrijke rol in het behouden van de elektrolytenbalans. Bij nierfalen kan sprake zijn van een verhoogd of verlaagd natriumgehalte. Dit kan gevolgen hebben voor de vochtbalans en de bloeddruk.
- Kalium: bij nierfalen kan sprake zijn van een te laag kaliumgehalte in het bloed, doordat er te veel verlies optreedt via slechter functionerende nieren. Dit kan grote gevolgen hebben, waaronder hartritmestoornissen.
Bij patiënten waarbij eiwitverlies via de urine en/of een te hoge bloeddruk is vastgesteld is aan te raden om na instellen van de therapie ook dit tweejaarlijks te laten controleren middels urineonderzoek en bloeddrukmeting.
Bij dit urineonderzoek wordt gekeken naar de concentratie van de urine (en dus het vermogen van de nieren om deze te kunnen concentreren), aanwijzingen voor urineweginfecties en kristalvorming en de aanwezigheid van eiwitten.
Prognose
De prognose is afhankelijk van het stadium van nierfalen waarin de kat verkeert, de oorzaak van het probleem en hoe hij of zij op de therapie reageert. Katten waarbij al sprake is van eiwitverlies in de urine hebben een slechtere prognose.
Uiteindelijk is de reactie op de therapie het belangrijkst. En er zijn dan ook genoeg katten die nog jarenlang prettig leven met behulp van goede ondersteuning.
Hoe vroeger we de diagnose kunnen stellen, hoe beter. Een screenend bloedonderzoek kan bijdragen aan een vroegtijdige diagnose waardoor we sneller kunnen ingrijpen. We raden dan ook aan om vanaf een leeftijd van 10 jaar jaarlijks een screenend bloedonderzoek bij uw kat te laten doen.
Echter is het goed om u te realiseren dat nierfalen ook op jongere leeftijd op kan treden. Mocht u eerder willen beginnen met periodieke screening dan is dat zeker geen slecht idee.
